|
De Wilgengaarde in Benschop ligt in het hart van de Lopikerwaard, in het zuidwesten van de provincie Utrecht. Een polderlandschap met een oude, zgn. cope ontginning. Deze cope ontginning is in de loop der jaren nagenoeg intact gebleven.
Wat is een cope ontginning? Door de bevolkingsgroei in de tiende, elfde en twaalfde eeuw ontstond er behoefte aan landbouwgrond. In die tijd was de Lopikerwaard nog moeras, woeste grond met omgevallen bomen. Degenen die daar zeggenschap over hadden verkochten die gronden om te ontginnen. De koopovereenkomst werd een ‘copecontract’ genoemd. De verkochte grond kreeg soms de naam van de koper. Voor Benschop was dat waarschijnlijk ‘Benno’s cope’. Benno was volgens overlevering een nazaat van het geslacht Van Amstel. Dergelijk ‘cope’-namen komen meer voor, denk daarbij aan Boskoop, Willescop (Willems cope). De ontginning werd uitgevoerd volgens een vaste maatvoering van kavels. Vanaf de hoofdwatergangen steeds 1200 meter diep en om de 35 meter een sloot haaks op de hoofdwatergang. Zo ontstonden kavels van ca 3,5 ha. landbouwgrond. In de Lopikerwaard waren de hoofdwatergangen de Lek en de Hollandse IJssel. De wegen, linten met lintbebouwing, en waterhoogte-scheidende kaden lopen min of meer parallel met deze hoofdwaterwegen. Een stukje land dat overbleef tussen de ontginningen werd ‘Het beloken land’ genoemd. In de Lopikerwaard is dat Blokland. Vandaag de dag is de plaats van de Wilgengaarde bijna op elke landkaart aan te wijzen vanwege een bocht in het lint van de Zuidzijde en Noordzijde. De oude verbinding tussen IJsselstein en Gouda. Aanvankelijk werden de gronden van de Lopikerwaard gebruikt voor kleinschalige landbouw. In de eerste 500 jaar hadden de boerenbedrijven een omvang van 20 koeien of minder en er was nog een bloeiend boerenleven, hetgeen te lezen is in de boeken van Herman de Man. Midden vorige eeuw is de landbouw-industrialisatie gekomen en verminderde het aantal boeren met rasse schreden en daarmee ook de demografische samenstelling van het gebied.
|
|
De Wilgengaarde De grond van de Wilgengaarde was in onze jonge jaren nog in gebruik door onze ouders als landbouwgrond en ook wij hebben hier nog gehooid met paard en wagen. In 1974 is de vergunning verleend om te gaan bouwen op vaders grond. We zijn begonnen met de bouw van een varkensschuur, de huidige binnen-expositieruimte en atelier. In december 1975 hebben wij onze intrek genomen in de huidige woning. De eerste jaren hebben we naast onze banen nog vleeskoeien en vleesvarkens gefokt. Voorjaar 2001 is begonnen met de ombouw van de schuren en aanleg van verharding. In 2004 is de eerste fase, het oostelijke deel van de Wilgengaarde ingeplant. Met het graven van de sloten en het herinrichten van de kavel hebben we zoveel mogelijk rekening gehouden met de cope ontginning. Die is onaangetast gelaten. |
|
In de Lopikerwaard was vroeger ook veel vlaslandbouw. Het vlas werd verbouwd voor de touwfabriek van Van der Lee in Oudewater. Dat vlas liet men rotten in een sloot om de bast los te krijgen van de vezels. Men noemde die sloot ‘de root’. Die is nog voor een deel intact gebleven en bevindt zich tegenover de brug naar het atelier. De aanplant in de Wilgengaarde is van de ‘Bronnen voor nieuwe natuur’ van Staatsbosbeheer. Dit plantmateriaal is 100 procent zuiver, niet gekloond. De landschapselementen, hoe klein en fragiel ook, zijn een parel voor de Wilgengaarde. De plek waar het gerief de Wilg in vele soorten is ingeplant. Het is heel fijn om de gronden van onze (voor-)ouders een eigentijdse bestemming te geven. Een plek waar rust, natuur en cultuur elkaar ontmoeten. We hebben deze plek de naam ‘De Wilgengaarde’ gegeven. René en Marjo Straver |
|
Salix alba..., alias de knotwilg Zijn grillige vormen maken elke knotwilg tot een uniek miniatuur reservaatje met stilstaande waterplasjes, vermolmd hout, holten en allerlei kruipend en wriemelend gespuis. De grote natuurwaarde van de boom blijkt uit wetenschappelijk onderzoek naar leven in knotwilgen, waarbij 191 verschillende soorten planten werden aangetroffen, soms 15 op één enkele boom. Daarnaast werden 26 soorten mos, 34 korstmossen, 32 soorten paddestoelen geteld en talloze meeprofiterende insecten en andere dieren waaronder zangvogels, holenduiven, eenden, vleermuizen, wezels en uilen. De naam wilg komt van het Germaanse ‘wida’ net als het Angelsaksische wîdig, het Engelse willow en Scandinavische wídir. Naast de boom staan al deze woorden ook voor buigzame takken en is ons werkwoord winden (vlechten) er etymologisch van afgeleid. De Latijnse naam Salix komt overigens van salax = weelderig en in het Keltisch zou het verwijzen naar water. Wereldwijd telt de wilgenfamilie meer dan 300 soorten, waarvan ’n elftal hier bekend is als o.a. kat-, schiet-, krul-, kraak-, grauwe, geoorde en treurwilg. Steenkool heeft de economische betekenis van wilgenhout als brandstof onderuit gehaald, waarna verwaarlozing dreigde. Knotgroepen, boeren en buitenlui houden nu de landschappelijke waarden in stand en wellicht is in de toekomst de enorme biomassa te benutten voor biobrandstof. De wilg heeft niet het alleenrecht als knotboom. Ook populier, els en es komen veelvuldig voor. Essen hadden een langere levensduur en het harde hout was beter geschikt voor gereedschap en koeienstaken. Naast al deze feitenkennis kan de schoonheid van oude knotwilgen langs het water niet onbesproken blijven . Het vlammende contrast tussen lucht, licht en wilgenstobbe diende tot inspiratie van veel kunstenaars, waaronder grote namen als Rembrandt en Van Gogh. |